Verrassende ontmoeting

 

Daar staat ze. Leunend tegen de opgestelde winkelwagens. Ze frunnikt aan haar haren en draait een sliert om haar vinger. Precies zoals ze elke man om haar vinger weet te winden. Haar rossige haren hangen tot op de onderkant van haar zwart lederen jack. Zwart. Zolang ik mij kan herinneren draagt ze die kleur.

Met ingehouden enthousiasme wandel ik haar kant op.

‘Hoi,’ aarzel ik.

‘Goedemiddag. Fijn je te ontmoeten.’

Haar mond is anders dan ik me herinner, de kleur van haar ogen kan ik niet zien. De sproeten in haar gezicht eisen alle aandacht op.

Vol bewondering glijdt mijn blik over haar gladde wangen. Wat is ze mooi.

‘Ik heb hier een paar handschoenen voor je.’ Dikke lichtgrijze handschoenen die lijken op die van mijn man, houdt ze voor mijn gezicht.

‘Die je draagt zijn van mij. Die wil ik terug.’

‘Je krijgt ze niet. Ik draag ze graag en ze passen perfect in dit moment.’

De zilveren knopen op haar handschoenen weerkaatsen het zonlicht in mijn ogen. Mijn zonnebril ligt nog op de keukentafel. Weer eens vergeten. Zonder hem kan ik nauwelijks het daglicht verdragen. Ik verheug me op de dag dat ik niet meer vergeetachtig zal zijn. Op de dag dat de chaos in mijn hoofd is verdwenen.

Zij oogt kalm en zelfverzekerd. Met een kaarsrechte rug stapt ze de winkel binnen.

Direct achter de ingang staat een hoge tafel met ondefinieerbare attributen. De grote plant in het midden overschaduwt alles wat aan zijn voeten ligt. De constante verandering van omgeving irriteert me mateloos. Het ene moment sta ik aan een biertafel, even later zit ik op een bank in het park.

Zij is steeds bij me, vastgeklampt en niet van plan los te laten.

Ineens is alles zwart.

 

Nog niet volledig bij bewustzijn strompel ik de keuken binnen en plof aan tafel.

Hij zet een beker koffie voor mijn neus. Een kus bovenop mijn hoofd doet me beseffen dat ik thuis ben.

Mijn hersenen geven verkeerde signalen af, ik raak volledig in de war.

‘Goedemorgen, schat. Je hebt stevig geslapen.’

Met samengeknepen ogen kijk ik richting de wandklok. De wijzers staan op de stand waarop ik mijn handen aan het stuur moet houden wanneer ik met de auto op stap ga.

‘Het is bijna koffietijd,’ pruttel ik.

Hij reageert er niet op. Zijn vriendelijke uitstraling maakt me goedgemutst.

Ik wrijf de slaap uit mijn ogen, neem een run naar het toilet en spring vervolgens onder de douche. Het warme water doet me goed, maar maakt me ook weer dromerig. Als een bezetene trek ik een handdoek over mijn lichaam en hijs me in mijn kleding. Tijd voor koffie.

‘Vannacht heb ik mezelf ontmoet. Alles was precies zoals het ooit geweest is. Lange haren en geen rimpels in mijn gezicht. Ik was mooi, droeg zwarte kleding en ging mijn eigen weg. Ik wil weer mooi zijn, ik ben lelijk met al die plooien in mijn snuit.’

‘Lieve schat, het zijn niet de rimpels in een gezicht die er toe doen. Het is de bekrompenheid, het niet openstaan voor andere meningen of andere manieren van leven. Het willen opleggen van haar eigen ideeën over hoe iemand zich dient te kleden en zich moet gedragen. Dát zijn de dingen die een vrouw lelijk maken.’